Wat deden het ministerie van Defensie en een Noorse zwaarwaterfabrikant in een ’kunstmestfabriekje’ aan het Noordzeekanaal? | Noordhollands Dagblad

2022-10-02 10:46:42 By : Ms. Tracy Lei

In de jaren vijftig werd een geheimzinnig fabriekje gebouwd op het Hoogoventerrein in IJmuiden. Na een paar jaar stopte het abrupt, maar de gevaarlijke resten bleven decennia liggen. Nog steeds mag niemand weten wat er precies gebeurde.

Nietsvermoedende stratenmakers brandden in de jaren zeventig letterlijk hun handen aan de nucleaire geheimen van Nederland. Tot op heden blijkt de explosieve erfenis van Nederlands mislukte experiment diep begraven te liggen onder de bergen steenkool bij Tata.

Het is maart 1971. De jonge, ambitieuze ingenieur Marius Arends (27) en zijn collega’s van de afdeling Sluizen en Stuwen van Rijkswaterstaat strijken neer in IJmuiden voor de bouw van een nieuw gemaal. Arends is net getrouwd en ziet mogelijkheden om zijn sloopwoning in Wassenaar te ontgroeien door voor grote bouwprojecten te gaan werken. Het IJmuidense gemaal is zijn tweede grote project.

(Tekst gaat door onder de foto)

Noordersluis en baileybrug in 1971.© Foto: Noordhollands Archief

Ze zijn net begonnen als de hoofduitvoerder, de heer De Braber, de directiekeet binnenstapt met een explosieve mededeling: „Twee stratenmakers van mijn onderaannemer waren aan het werk in deze grond, en zijn met koorts, blaren op hun handen en gele uitslag naar de dokter gegaan. Die vroeg of ze misschien met zwaar water in aanraking zijn geweest.”

Zwaar water? De ambtenaren zijn direct op hun qui-vive. Dit terrein kan wel eens radioactief zijn. Wat ligt er in vredesnaam in het gat dat net een paar honderd meter verder is uitgegraven? De hoofduitvoerder heeft het over gele en rode brokken. Enkele ambtenaren gaan eens kijken, en vinden inderdaad wat gele en rode brokjes. Ze waken ervoor om het aan te raken, maar voeren wel proefjes uit. Een van hen houdt er een lucifer bij, waarop het brokje ter plekke ontploft. Ze melden het aan hun chef, Th. Donkers.

Donkers stuurt Arends eropuit om voorzichtig wat van het gevaarlijke spul van de grond te rapen. „Met handschoenen aan en schepje in de hand had ik de schone taak om de brokjes te verzamelen.” Hij vult het blik met zand en water en stopt de gele en rode brokjes erbij. Arends geeft het gevulde blik aan Donkers.

Het geheel gaat in een houten kistje, touwtje eromheen, klaar. Uitvoerder De Braber is zo vriendelijk Donkers in zijn Lelijke Eend naar station Beverwijk te rijden. Met zijn explosieve lading in de armen stapt de Rijkswaterstaatchef op de trein naar Delft.

Bij onderzoekscentrum TNO komen ze er snel achter dat het gaat om hexyl, ook wel dipicrylamine genaamd. „Dipicrylamine. Ik ben misschien de enige die dat zonder tongbreken kan uitspreken, ze hebben me er een halfjaar mee verveeld op het werk”, grijnst Arends, nu bijna tachtig, aan de eettafel van zijn IJmuidense hoekhuis.

(Tekst gaat door onder de foto)

Marius Arends bij het terrein waar hij in 1971 aan het gemaal werkte.© Foto: Dirk-Jan Prins

Dipicrylamine is een zeer explosieve en giftige stof die in de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd gebruikt om bommen en mijnen te maken. De rode brokjes blijken kaliumzout van dipicrylamine, ook uiterst explosief.

Er wordt klei in het gat gestort zodat het zand niet gaat stuiven en de stratenmakers verder kunnen met hun werk. Ze moeten een noodweggetje aanleggen vanaf de bouwkeet van De Braber, die daar met zijn vrouw en kinderen woont. Pal ernaast staat het huisje van de plaatselijke Rijkswaterstaatopzichter, meneer Vlig, en zijn vrouw en zoontje. „Die heeft jarenlang zijn groentetuintje en kippen op die vervuilde grond gehad”, zegt Arends.

Die explosieve brokjes zouden hem zijn hele leven blijven achtervolgen. Arends lepelt alle details en namen van betrokkenen moeiteloos op, al is het decennia geleden. De brokjes blijken afkomstig uit een proeffabriek voor kunstmest die Mekog - een chemisch bedrijf van Hoogovens en Shell dat later zou opgaan in chemieconcern DSM - in de jaren vijftig heeft gebouwd op het terrein dat het toenmalige Hoogovens destijds pachtte van de gemeente Velsen.

Mekog bestaat in 1954 precies 25 jaar en viert dat met een groot feest. De fabriek produceert onder meer kunstmest uit kooksovengassen. Maar nu wil Mekog zijn vleugels uitslaan naar een nog volledig onontgonnen terrein: de zee. Samen met het Noorse bedrijf Norsk Hydro gaat Mekog met een revolutionaire techniek nu ook kalium uit zeewater winnen. Op 4 oktober 1949 zetten de directeuren van Hoogovens en Norsk Hydro hun handtekeningen op de oprichtingsakte van de nieuwe vennootschap Norduco (Norwegian Dutch Company).

(Tekst gaat door onder de kaart)

De plannen zijn groots: kunstmest zal de honger van de wereldbevolking stillen. „In de grote zouthallen liggen de enorme gletsjers van kunstmest onder spookachtig kunstlicht te wachten op verzending: kalksalpeter voor de export, dat straks een akker in Birma vruchtbaar en een arme fellah in Egypte tot een welvarende boer zal maken”, aldus de IJmuider Courant op 9 september 1954.

Naast de gebouwen van de Mekog ’verrezen futuristische gevaartes met het naambordje Norduco ertegen’. De details van het productieproces blijven topgeheim.

Dat heeft niet alleen te maken met angst voor de concurrentie. Al snel komen Arends en zijn collega’s erachter dat er meer met de mysterieuze fabriek aan de hand moet zijn geweest. Vanaf het prille begin hangen er sluiers rond het kunstmestproject. Volgens mondelinge getuigenverklaringen die milieurapporteurs later optekenen, moet bij de aanvraag van vergunningen voor de fabriek materiaal dat ’s ochtends wordt opgehaald, ’s avonds weer worden ingeleverd.

(Tekst gaat door onder de kaart)

Als na de afbraak in 1957 een deel van de machines en grond in zee wordt gestort, naast het wrak van passagiersschip de Baloeran dat daar al sinds 1943 onder water ligt, dragen de medewerkers beschermende pakken. Zodra ze de machines aanraken, kleuren hun vingers geel. Als er na de afbraak nog documenten opduiken die met de fabriek te maken hebben, worden die op last van hogerhand ’zorgvuldig vernietigd’, rapporteren de getuigen.

Ook de eigen archieven van Norduco blijken weggevaagd. Hoewel het ministerie van Defensie een aandeel zou hebben gehad in de fabriek, is in de militaire archieven in Den Haag anno 2022 evenmin iets terug te vinden over Norduco.

Ondanks aangekondigde uitbreidingsplannen wordt de proeffabriek in 1955 abrupt stopgezet, nog geen twee jaar nadat de eerste liters van het beloftevolle zeewater door de pijpleidingen zijn gestroomd. Wat rest, zijn de explosieven.

Bij sloopwerkzaamheden in 1957 raken tot twee keer toe medewerkers van het ingehuurde sloopbedrijf, de firma Cornelisse uit Amsterdam, gewond bij ontploffingen. Het lijkt de bestuurders van Mekog en Hoogovens daarop het beste de resten te bedekken met ’een laag huisvuil van 9 cm dikte en een laag compost van 6 cm dikte’.

De bacteriën uit de aardappelschillen en theezakjes van de IJmuidenaren moeten dan maar afrekenen met de schadelijke stoffen. „Verzocht wordt […] het terrein vier jaar af te sluiten, waarna verondersteld mag worden dat de verontreiniging onschadelijk is gemaakt”, schrijft Mekog in oktober 1957 aan Rijkswaterstaat. Mannen in witte pakken sjouwen de overblijfselen van de fabriek naar zee, waar stalen constructies, brokken beton en niemand weet wat nog meer ondergaan in de golven.

(Tekst gaat door onder de foto)

Marius Arends (rechts) toont waar ooit de proeffabriek stond.© Foto: Dirk-Jan Prins

Dat de grond in een paar jaar vanzelf weer schoon wordt, blijkt ijdele hoop. Op het moment dat de bouwvakker zijn handen brandt in 1971 zijn de aardappelschillen nergens meer te bekennen. Wel vindt Arends, naast wat verroeste blikjes en scherven, tientallen explosieve brokken in de bouwput.

Als Arends en zijn collega’s zich op het terrein begeven, worden ze tot voorzichtigheid gemaand. Bij thuiskomst trekt Arends zijn sokken en schoenen uit voordat hij de huiskamer in stapt. „Een collega heeft er nog een nieuw tapijt aan overgehouden”, vertelt Arends. „Hij bleek wat van dat spul onder zijn zolen te hebben meegenomen.”

Er wordt een munitie-expert van de politie bijgehaald en er komt zelfs iemand van de landmacht ’een rondje wandelen’ met een geigerteller om het terrein te controleren op radioactiviteit. De geoefende ogen van Arends die jarenlang in dienst heeft gezeten, merken op dat de soldaat op zijn uniform geen enkel onderscheidingsteken heeft dat legeronderdeel, rang of identiteit aanduidt.

Nadat de man in het groen minutieus elke centimeter van het terrein is nagelopen, verdwijnt hij zonder ook maar één woord met de ambtenaren te wisselen. Zijn bevindingen zijn kennelijk alleen voor bevoegde oren bestemd. Ze leiden hieruit af dat ze door kunnen met hun werk.

(Tekst gaat door onder de foto)

Installaties van de Norduco-fabriek.© Foto: Noordhollands Archief

Voor Arends en zijn collega’s telt maar één ding: „Die handel moest daar weg, dat was duidelijk.”

Ze gaan bij oude opzichters te rade, pluizen logboekjes na: waar is al die vervuilde grond terechtgekomen, en wat moet ermee gebeuren? Waarom hangt er zoveel geheimzinnigheid omheen? Het terrein is nog minstens één keer afgegraven na de sloop van de fabriek, bij de aanleg van een spoordijk. Het besmette zand blijkt op allerlei plaatsen gebruikt. ’Weg naar de plaatwellerij (Velsen-Noord); noord- en zuidplein van het Pontveer; fietspad Noordersluisweg…”, sommen notulen uit juni 1971 op. „Het waren keurige ambtenaren, dus als er een kruiwagen twee meter naar rechts of naar links werd verplaatst, meldden ze dat netjes in het logboek”, vertelt Arends.

De ontdekking van het gif verontrust de Rijkswaterstaatingenieurs aanvankelijk niet. Dat hebben ze wel vaker meegemaakt, het leidt hooguit tot wat vertraging - de vraag is alleen hoe lang.

„Ik heb ook wel eens handen vol blaren gehad op een andere bouwplaats van Rijkswaterstaat”, herinnert Arends zich. Wat hem wel verbaast, is dat de vergaderingen over dit probleem daarna steeds meer belangstelling trekken van allerhande bobo’s, terwijl de aannemers er niet meer bij mogen zijn. „Bij elke vergadering schoven meer bobo’s aan”, vertelt Arends.

(Tekst gaat door onder de foto)

Overzichtsfoto uit 1959, toen de proeffabriek al afgebroken was (stond aan het einde van de buitenhaven).© Foto: Noordhollands Archief

Wat voor Arends begon als een klein obstakel in het bouwproces, wordt een steeds grotere en complexere kwestie. Het rijtje aanwezigen groeit bij elke volgende bijeenkomst, met steeds prominentere namen. Hoge bazen van Rijkswaterstaat bemoeien zich ermee, tot de hoofdingenieur-directeur aan toe. Er komen vertegenwoordigers bij van Hoogovens, de ministeries van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid en, herinnert Arends zich, ’twee lieden die zich nimmer voorgesteld hebben’.

Wat is er toch met die gesloopte fabriek? Bij de ingenieurs groeit het wantrouwen met de dag. Het hele vraagstuk is met geheimzinnigheid omgeven. Arends en alle andere betrokkenen krijgen zwijgplicht opgelegd, met een beroep op de eed die ze bij hun aantreden als ambtenaar hebben afgelegd. Naar het waarom kunnen ze slechts gissen.

Al dat mysterieuze gedoe leidt tot de nodige onrust onder de medewerkers. „Is er stralingsgevaar?”, wil Arends directe chef, Dick Moesbergen, in de rondvraag op 13 mei 1971 weten. „De mensen die er werken, hebben wel in de gaten dat er iets met de grond aan de hand is en beginnen zich langzamerhand zorgen te maken.” Het antwoord: nee hoor, er is volstrekt geen stralingsgevaar. Alleen kans op eczeem. ’Lastig, maar onschuldig’. Dat stelt lang niet iedereen gerust. De wildste verhalen doen de ronde. Werd er in de fabriek kunstmest gemaakt of (ook) nog iets anders?

Dat is geen gekke complottheorievraag. We duiken dieper in de achtergronden van de fabriek en stuiten op meer en meer vraagtekens. Norduco is een samenwerkingsverband tussen het Nederlandse Mekog en het Noorse Norsk Hydro. En dat is, hoe toevallig, het bedrijf dat als enige in Europa zwaar water produceert – een belangrijk element in het proces van kernsplijting dat ten grondslag ligt aan kernenergie en atoombommen.

Bjarne Eriksen, de Norsk Hydro-directeur die tijdens de Duitse bezetting tevergeefs heeft geprotesteerd en naar een concentratiekamp is gestuurd, leidt het bestuur van Norduco. Er worden op de plek waar de fabriek in IJmuiden heeft gestaan, ook stoffen gevonden die gebruikt kunnen worden in de productie van zwaar water, zoals het, eveneens explosieve, picrinezuur. En waarom nam het Nederlandse ministerie van Defensie een aandeel in een kunstmestfabriek?

Er zijn meer redenen om te vermoeden dat het hier gaat om meer dan alleen kunstmest. In de tijd dat de Norduco-fabriek wordt gebouwd, heerst in West-Europa de angst voor de Russen. Europese landen leunen voor hun verdediging op de Verenigde Staten, maar zoeken tegelijk naar manieren om hun eigen positie te versterken.

(Tekst gaat door onder de foto)

Overzichtsfoto met de Norduco-proeffabriek in 1955.© Foto: Noordhollands archief

In 1948 zijn maar liefst 21 landen in meer of mindere mate bezig met pogingen een atoomwapen te ontwikkelen. Frankrijk en Groot-Brittannië slagen daar in de jaren vijftig in. De VS proberen – tevergeefs, zal later blijken- hun atoomgeheimen uit handen van de Russen te houden en delen daarom ook nauwelijks informatie met bondgenoten.

Nederland concludeert al snel dat een eigen atoomwapen te ambitieus is, blijkt uit notulen van de Nederlandse commissie voor Kernfysica van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Maar Nederland wil wel een graantje meepikken. Nederland en Noorwegen zoeken toenadering tot elkaar.

Terwijl Noorwegen de productie van zwaar water beheerst, beschikt Nederland over een ander onmisbaar element voor kernenergie: uranium. In het diepste geheim heeft het Nederlandse kabinet al voor de oorlog een voorraad uranium bemachtigd uit de mijnen in Congo, toen nog een Belgische kolonie, nog voordat andere landen zich bewust worden van de militaire potentie van uranium.

Een handjevol Noorse en Nederlandse wetenschappers weet de Amerikaanse geheimhouding te omzeilen en in 1951 een gezamenlijke kernreactor op te zetten in Kjeller, Noorwegen. Daarmee zijn Nederland en Noorwegen de enige kleinere landen die dat voor elkaar krijgen in de periode vóór 1953, wanneer de VS met het programma ’Atoms for Peace’ iets van hun nucleaire kennis beginnen te delen.

In de reactor komt in die periode een Nederlandse dubbelspion te werken, voor zowel de Russische als de Amerikaanse en Britse geheime diensten; grenzend aan Rusland heeft Noorwegen voor de grootmachten aan beide kanten van het IJzeren Gordijn een strategische positie.

Dat wordt overigens in de Tweede Wereldoorlog ook al door de nazi’s onderkend; Noorwegen en Denemarken zijn de enige Scandinavische landen die al snel zuchten onder de laars van de Duitse bezetter, die overigens grote belangstelling toont voor de zwaarwaterproductie bij Norsk Hydro.

(Tekst gaat door onder de tijdbalk)

Wat in IJmuiden in die tijd precies is geproduceerd, onder toezicht van de wetenschappelijk directeur van Norsk Hydro die ook nauw betrokken was bij de Noorse kernreactor, blijft een raadsel voor de jonge ingenieurs die in 1971 aan het gemaal werken.

Had het met het Noorse kernreactorproject te maken?

Werd er in IJmuiden ook iets radioactiefs geproduceerd, en zo ja, wat dan - zwaar water of nog iets anders?

In 1958 verkondigden Sovjetwetenschappers op een conferentie in Genève dat zij erin waren geslaagd om uranium uit zeewater te destilleren. Waren de Noren en de Nederlanders daar enkele jaren eerder in het diepste geheim al mee bezig in IJmuiden?

De kunstmestfabriek van Norduco is in 1971 allang vergeten; het gebrek aan ook maar een document erover zal daarbij hebben meegespeeld. Maar de gevaarlijke vervuiling is er nog. Onder een dun laagje huisvuil. Arends loopt in 1971 met talloze vragen rond, maar hij besluit zich ’niet gek te laten maken’. Hij en zijn collega’s willen vooral zo snel mogelijk verder met de bouw van het gemaal, want, zegt Arends, ’als je een halfjaar uitloopt, gaan er duizenden guldens doorheen’.

Uiteindelijk komen ook de bestuurders tot de conclusie dat er snel iets met de vervuilde grond moest gebeuren, ’ook om negatieve publiciteit te voorkomen’, aldus de notulen. Ze besluiten de gevaarlijke stoffen nogmaals te begraven, maar deze keer rigoureuzer dan in 1957. De grond wordt afgegraven en Hoogovens brengt in kaart waar de verontreinigde grond wordt gestort, vermelden de notulen van 13 mei 1971. ’P.s. met de afvoer van de verontreinigde grond is men op vrijdag, 14 mei 1971 begonnen.’

Arends ziet de gesloten vrachtwagens met vervuilde grond achter de poorten van Hoogovens verdwijnen met onbekende bestemming. Desgevraagd meldt Tata Steel, de huidige beheerder van het sinds 1965 van Rijkswaterstaat gepachte terrein, dat de vervuilde grond is ’verplaatst naar twee plekken op ons terrein en ingegraven op diepte op het stuk waar nu de kolen- en ertsvelden zijn’.

Volgens een woordvoerder gebeurde dat ’onder grondwaterniveau in opdracht van divers bevoegd gezag en (sic) en instituten’. Nu liggen dus de gigantische steenkolenbergen die als brandstof dienen voor de hoogovens er bovenop. Een deel van de proeffabriek werd uit de Noordzee gevist en ook ergens begraven, Tata weet niet waar.

Volgens wrakduikers ligt er nu nog een ’grote berg puin’ rond het wrak van de Baloeran, waarnaast destijds de overblijfselen van de fabriek zijn gestort. Duikers speuren er vooral naar oude kopjes en schotels met hakenkruizen erop, want de boot was door de Duitsers geannexeerd als troepenschip en door de Engelsen in 1943 met torpedo’s naar de bodem gejaagd. De Baloeran is geen populaire duikspot, wegens het slechte zicht en de risico’s.

Ook het dossier wordt begraven. Twintig jaar lang wordt erover gezwegen. Beton erover, niet meer over praten. „Dit weten we, en we vergeten het”, is volgens Arends het devies.

(Tekst gaat door onder de foto)

Overzichtsfoto uit 1959, nadat de proeffabriek was afgebroken.© Foto: Noordhollands Archief

Tot er begin jaren negentig opnieuw plannen zijn om aan het gemaal te gaan werken. Arends heeft in de tussentijd gewerkt aan allerlei projecten, van Den Helder tot Grevelingen en van sluizen tot atoombunkers. Hij woont dan met zijn gezin in Brabant. Als hij wordt geraadpleegd over de uitbreidingsplannen in IJmuiden, begint zijn geweten te knagen. Zijn explosieve geheim ligt hem zwaar op de maag.

Ja, het gevaarlijke spul is toen begraven, en zolang het niet wordt aangeraakt, is er weinig aan de hand. Maar wat als er nu opnieuw bouwvakkers in gaan wroeten? Bij zo’n project worden bouwputten tot wel twaalf meter diep gegraven.

Bovendien is van al die fietspaden en opritten waar destijds zand naartoe werd gebracht, niet gecontroleerd wat er precies onder lag. Als de huidige RWS-medewerkers niet weten met wat voor materiaal ze te maken hebben, vallen er straks opnieuw gewonden.

Hij neemt een besluit. Geheimhoudingsplicht of niet, die mensen moeten gewaarschuwd worden. „Als je iets weet wat gevaarlijk kan zijn, is het moreel niet verantwoord om je mond te houden”, zegt hij. „Ik wilde gewoon dat ze het wisten. En als ze niets zouden vinden, dan ook goed.”

Arends is vast van plan om dit probleem aan de orde te stellen. „Ik dacht: ik ga eerst de nette weg bewandelen, binnen de organisatie, en anders zijn er altijd andere mogelijkheden om te zorgen dat het toch openbaar wordt”, vertelt hij. „Ik kende genoeg mensen, ook in de politiek.”

Hij stapt naar zijn bazen: „Dit weet ik, maar ze hebben me geheimhouding door de strot geduwd.” Tot zijn grote opluchting wordt er meteen geluisterd. „Ik kreeg een kop koffie en ze zeiden: vertel maar wat je te vertellen hebt, in detail.”

Hij wordt - voor zover bekend als enige - van zijn zwijgplicht ontheven en krijgt het verzoek zijn ervaringen op papier te zetten.

Een milieuadviesbureau blijkt dan al begonnen met een grote inventarisatie in het kader van een nationaal bodemsaneringsprogramma. Het bureau diept stukken uit de jaren vijftig op (die zijn er bijna niet meer), bestudeert oude luchtfoto’s en brengt de processen in kaart. Maar er blijkt zelfs in de jaren negentig nog steeds een waas van geheimzinnigheid over de voormalige fabriek te hangen.

Niet alleen ontbreekt de naam Norduco in de archieven van Mekog en diens rechtsopvolger DSM, ook bij de gemeente Velsen speuren de onderzoekers tevergeefs naar relevante stukken, zoals de hinderwetvergunning die Mekog in 1953 namens Norduco aanvroeg. Sterker nog, er is bijna niets meer te vinden. Alle papieren zijn verdwenen, op wat logboeken van Rijkswaterstaat na. Zorgvuldig zijn alle documenten die iets met de fabriek te maken hadden uit archieven weggehaald.

Omdat dit een beetje mager is om de mate van milieuvervuiling en verspreiding van de troep vast te stellen, vallen de onderzoekers terug op mondelinge informatie van mensen die er in de jaren vijftig en zeventig mee te maken hebben gehad. Opvallend: ex-werknemers van Norduco - waar er toch 71 van moeten zijn geweest - kunnen ze niet vinden of willen niet praten.

Iedereen die verder nog iets weet over de fabriek, weigert zijn naam in het rapport te laten opnemen. De bronnen bedingen anonimiteit en spreken vervolgens vrijuit over de mogelijke vervaardiging van zwaar water, dat ’wordt gebruikt bij de productie van neutronenbommen’.

In 1995 voert TNO een grootschalige analyse uit, met onder meer grondmonsters van alle plekken waar de grond van het Norduco-terrein is terechtgekomen. „Daaruit blijkt dat alles schoon is”, vertelt Arends. Hij is gerustgesteld, zegt hij.

Toch blijven vraagtekens hangen rondom het geheimzinnige fabriekje dat maar zo kort aan de kade stond en zoveel troep achterliet. „Er zijn zoveel witte vlekken in dat verhaal”, zegt Arends. „Als je tijd van leven hebt, kom je er wel achter.”

Van de lange lijst namen in de notulen uit 1971 lijkt Arends de enige overlevende; alle leidinggevenden uit die tijd zijn inmiddels overleden. Wel weet hij van een TNO-rapport uit 1995, dat in het Nationaal Archief in Den Haag moet liggen. Als wij het mapje opvragen waar dat in moet zitten, blijkt het leeg te zijn, en de archivarissen hebben geen idee waar het is. Arends: „Heel vreemd.” Volgens Arends is dit rapport het laatste wat er over de zaak-Norduco is gezegd of geschreven.

Ook andere archieven blijken onvindbaar. De geheimhouding duurt voort, de puzzelstukjes lijken verdonkeremaand. De vragen waarop de beginnende Rijkswaterstaatingenieur vijftig jaar geleden geen antwoord kreeg, staan ook in 2022 nog open.

Veruit het grootste deel van zeewater, zo’n 96 procent, is water. 2,5 procent bestaat uit verschillende zouten. De belangrijkste stoffen in zeewater zijn chloride, sodium, sulfaat, magnesium, calcium en kalium. Er zitten ook nog wat gassen - nitrogeen, zuurstof, argon, CO2 - in verstopt, en kleine hoeveelheden organische stoffen. En ook: uranium.

In theorie zijn al die stoffen aan de zee te onttrekken. Natriumchloride oftewel tafelzout is relatief makkelijk te winnen door zeewater te laten verdampen. Ook broom en magnesium worden uit zeewater gewonnen. De laatste jaren is het ook economisch interessant geworden om zeewater te desalineren ofwel ontzouten, en daarmee water te produceren dat geschikt is voor landbouw of zelfs als drinkwater.

Voor de meeste andere stoffen geldt dat het onevenredig veel energie en moeite kost om te proberen de minuscule hoeveelheden uit de zee te filteren, maar dat kan veranderen met technische, economische en politieke ontwikkelingen. Een Chinese onderzoeksgroep experimenteerde vorig jaar met het winnen van uranium uit zeewater.

Het was de droom van menig nazi in de Tweede Wereldoorlog: heel Londen in een klap wegvagen met één superbom. De zwaarwaterfabriek van Norsk Hydro was essentieel in de Duitse pogingen een atoombom te ontwikkelen. Zodra Noorwegen bezet was, stond de fabriek geheel in het teken van de productie van zwaar water voor een Duitse atoombom.

Om te voorkomen dat Duitsland de eerste zou zijn met zo’n bom, deden de geallieerden en het Noorse verzet verschillende pogingen om de zwaarwaterproductie te saboteren. Na de mislukte operatie Freshman in 1942, slaagde een klein groepje saboteurs er in operatie Gunnerside in 1943 in om de fabriek binnen te dringen met explosieven en een groot deel van de zwaarwatervoorraad te vernietigen.

De productie van zwaar water werd daarna gewoon weer opgestart, tot een geallieerd bombardement de Duitsers deed besluiten de productie naar Duitsland te verplaatsen. Toen in 1944 bleek dat er vaten zwaar water op een schip klaarstonden voor vervoer, werd die met een tijdbom naar de zeebodem gejaagd.

Een jaar na de oorlog was de fabriek alweer op poten. Norsk Hydro zou tot de jaren tachtig doorgaan met de zwaarwaterproductie.

Over de spectaculaire sabotageacties werden diverse films gemaakt. De Noorse serie The Heavy Water War (2015) is in Nederland te zien via Ziggo.

Wil je dagelijks alle hoogtepunten uit het nieuws in je inbox?